Internationale handelskoop van textielproducten en beroep op boetebeding afgewezen
Afgelopen mei (2025) wees de Hoge Raad een arrest met betrekking tot een geschil tussen een (Nederlandse) groothandel (die actief is op het gebied van import en export van bed- en badtextiel) en een Duitse onderneming (Kayoom GmbH) die zich op haar beurt richt op online verkoop (B2C en B2B) van onder andere textielproducten. Een van de twistpunten was of de nadere afspraak over de leveringsdatum betekenis had voor een beroep op het overeengekomen boetbeding. Kayoom vorderde een boete van € 70.000 in verband met een niet tijdige levering.
De betrokken partijen hadden een raamovereenkomst gesloten, waarin een boetebeding was opgenomen dat specifiek ziet op het geval de Nederlandse groothandel de door Kayoom bestelde producten niet tijdig zou leveren.
In het kader van vermeende te late leveringen en klachten over de bestelde producten heeft Kayoom op enig moment de raamovereenkomst opgezegd. De Nederlandse groothandel sommeerde Kayoom vervolgens tot afname van de bestelde producten en wenste dienovereenkomstig betaling (het betrof een bedrag van in totaal € 298.785,78). Nu een minnelijke regeling niet mogelijk bleek, werd door de groothandel een gerechtelijke procedure gestart. Kayoom stelde in deze procedure een reconventionele vordering (lees: een tegeneis) in, inhoudende dat de groothandel op grond van de raamovereenkomst een boete aan Kayoom verschuldigd was. Kayoom werd echter door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Vervolgens (mede op grond van het vonnis) deed Kayoom in juni, juli en augustus 2022 onder protest drie betalingen aan de groothandel, waarna producten die zich nog in een magazijn bevonden, werden afgeleverd bij Kayoom. Na aflevering stelde Kayoom (opnieuw) dat aan de restpartij diverse gebreken kleefden. Kayoom beklaagde zich daarover bij de groothandel en ontbond de koopovereenkomst met betrekking tot de restpartij. Kayoom stelde vervolgens hoger beroep in bij het Hof Arnhem-Leeuwarden
Kayoom wenste alsnog dat de vordering van de groothandel zou worden afgewezen én dat haar eigen boetevordering zou worden toegewezen. Bovendien vorderde Kayoom terugbetaling van het bedrag dat zij op grond van het vonnis had moeten betalen. Het hof bekrachtigde echter het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat Kayoom te laat had geklaagd over de restpartij, waardoor zij geen beroep meer kon doen op non-conformiteit. Volgens het hof had Kayoom veel eerder de groothandel in kennis kunnen en moeten stellen van de gebreken. Verder vond het hof dat een beroep op het boetebeding Kayoom geen soelaas bood omdat partijen een latere leveringsdatum zouden zijn overeengekomen. Wederom liet Kayoom het er niet bij zitten en stelde cassatie in.
De Hoge Raad was van oordeel dat weliswaar Kayoom te laat had geklaagd over de restpartij, maar de groothandel had zich niet op schending van de zogenoemde klachtplicht beroepen. Met zijn oordeel was het hof buiten de rechtsstrijd getreden, aldus de Hoge Raad. Daarnaast was de Hoge Raad van oordeel dat Kayoom, in tegenstelling tot het oordeel van het hof, meerdere gronden had aangevoerd dat de restpartij niet voldeed aan de afspraken. Ten slotte oordeelde de Hoge Raad ook over het boetebeding. Het hof had de boetevordering afgewezen omdat partijen een nieuwe leveringsdatum zouden zijn overeengekomen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof daarbij echter niet duidelijk had gemaakt waarom dat dat het boetebeding buiten werking zou stellen. De groothandel had immers zelf verklaard dat een verleende korting zag op kwaliteit, niet op vertraging. De Hoge Raad overwoog verder dat het hof de reconventionele vordering van Kayoom onvolledig had weergegeven. Die vordering strekte er namelijk toe dat zij recht had op het volledige boetebedrag, óók als verrekening in conventie werd afgewezen. Het hof had dat onvoldoende tot uitdrukking gebracht. De Hoge Raad vernietigde daarom het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Wordt vervolgd dus!