Update: Wanneer start de verjaringstermijn bij een vordering tot schadevergoeding?
Begin dit jaar deed de Hoge Raad uitspraak in een geschil waarbij onder andere de verjaring van een schadevergoedingsvordering centraal stond. In geschil was een vordering tot schadevergoeding op Deutsche Bank. Deutsche Bank zou verkeerd advies hebben gegeven over gesloten renteswaps. De Hoge Raad zorgt met dit arrest voor een (verdere) verduidelijking op het gebied van verjaringsvraagstukken bij claims.
In een eerdere fase van het geschil had het gerechtshof Amsterdam eind 2021 geoordeeld dat Deutsche Bank zich succesvol kon beroepen op verjaring (in lijn met de uitspraak in eerste aanleg van de rechtbank Amsterdam). De Hoge Raad was het echter niet eens met het oordeel van het gerechtshof Amsterdam en vernietigde het arrest.
De Hoge Raad was in deze kwestie van oordeel dat voor de beoordeling omtrent verjaring niet voldoende was dat de benadeelde persoon daadwerkelijk bekend is met het zogenaamde geleden nadeel (de schade). De Hoge Raad voegde hieraan toe dat de benadeelde persoon ook voldoende zekerheid moet hebben dat de schade is veroorzaakt door het tekortschieten of foutief handelen van de ander. Een aantal punten acht de Hoge Raad daarbij van belang.
Ten eerste zette de Hoge Raad uiteen dat de benadeelden (lees: de kredietnemers) weliswaar wisten dat zij verlies leden op de renteswaps, maar dat zulks nog niet betekende dat het verlies was veroorzaakt door een fout van Deutsche Bank. Bovendien stelde de Hoge Raad voorop dat gemaakte fouten van Deutsche Bank – wanneer van verschillende fouten sprake is – niet zomaar gezamenlijk kunnen worden getoetst in het kader van de vraag omtrent verjaring. Immers, de wetenschap van de benadeelden dat Deutsche Bank zich schuldig maakte aan ‘mismanagement’ van de renteswaps betekende niet dat zij toen óók al wisten dat Deutsche Bank de renteswaps adviseerde, terwijl zij in werkelijkheid een rentedaling verwachtte. Dat heeft tot gevolg dat ieder verwijt in het licht van het verjaringsvraagstuk zelfstandig dient te worden beoordeeld, aldus de Hoge Raad. Tot slot verduidelijkt de Hoge Raad dat het ontbreken van geruststellende mededelingen aan de zijde van Deutsche Bank niet zelfstandig kan bijdragen aan het oordeel dat de benadeelden daadwerkelijk bekend waren met de schade en de daarvoor verantwoordelijke persoon.
Het arrest toont naar onze mening aan dat – zeker wanneer het gaat om specialistische kennis bij het leveren van een dienst – een gebrek aan kennis daarover aan de zijde van de benadeelde(n) de aanvang van de toepasselijke verjaringstermijn in de weg kan staan. In dit geval ging het om de wettelijke verjaringstermijn van 5 jaar. Een second opinion kan bijvoorbeeld pas het eerste moment zijn dat een afnemer van de dienst ontdekt dat de dienstverlener mogelijk een fout heeft gemaakt, als gevolg waarvan de schade is geleden.
Meet weten? Neem contact met Vlot Advocaten (Patricia Bossema – de Greef).